Woensdag. Sommige dingen moet je ooit in je leven gedaan hebben. Zoals bijna elke week op en neer naar Gent rijden, na 18u, na sluitingstijd van de winkel, omdat je oudste dochter daar op kot zit. En zo rijd ik vandaag, met volle goesting, wanneer de zon hoog in de lucht staat en het stuur van mijn auto gloeit van de hitte van de dag.
Want zo warm was deze dag in mei, meer dan dertig dagen verbrand. Wat maakt voor het heerlijkste vooruitzicht van een terras buiten in de avondzon. Ik zet mijn zonnebril op, wissel mijn handen de eerste tien minuten van links naar rechts op mijn stuur, om blaren te vermijden en bol en route.
Ik realiseer me, hoezeer ik ooit ook de rit vervloekt heb, dat ik Gent ga missen. Ik ga de eerlijkheid van de stad missen, de schoonheid, de kleinheid, de openheid, de waardering voor het oude, het talent voor het moderne en de kunst om in het oude het nieuwe te zien. Ik heb van Gent leren houden. Ik ben in Gent verdwaald. We verdwalen nog steeds in Gent.
We vertrekken altijd, of bijna toch, vanop dezelfde plaats, maar slaan dan ergens verkeerd in en uiteindelijk weten we even weer niet waar we zitten. We komen uit bij het water. Vandaag aan de kant overspoeld door jeugd, door geroezemoes, door studenten en jongeren en anders gekleurde jongeren, door elkaar. Allemaal genietend van onbezorgdheid en mooi weer.
We wandelen naar onze parking, in de Heilig Sacrament straat. De straat is anderhalve meter breed. Ik moet er niet met mijn auto door, gelukkig, gewoon te voet naar de ingang. We volgen het nieuwe circulatieplan. Toegegeven, vorige keer zijn we bij het buiten rijden ergens de mist in gegaan. Nu doen we het goed. We kunnen eigenlijk ook niet anders. Er staan zoveel verbodsborden dat er eigenlijk maar één route overblijft die we mogen volgen.
Ik zet Julie af en rijd naar huis, met nummer twee, zeven en dertien, elk minstens vijf keer opnieuw, full blast uit de boxen van de auto. Ik ga Gent missen. Julie gaat naar Antwerpen volgend jaar.